De soldaten zullen sterven op de pleinen, elke krijgsheld sneuvelt op die dag – spreekt de HEER van de hemelse machten. Ik zal de muren van Damascus in vlammen doen opgaan, vuur verteert de burchten van Benhadad.
De HEER zegt over Kedar en de stammen rond Chasor, die door koning Nebukadnessar van Babylonië werden verslagen:
Vooruit, trek op tegen Kedar, verdelg die stammen uit het oosten. Roof hun tenten, geiten, schapen, neem alles mee wat ze bezitten. Maak hun kamelen buit, laat hen schreeuwen in paniek. Inwoners van Hasor, vlucht, zwerm uit naar alle kanten, zoek een diep verborgen schuilplaats – spreekt de HEER. Koning Nebukadnessar van Babylonië heeft tegen jullie kwaad in de zin, hij heeft zijn plannen tegen jullie klaar. Vooruit, trek op tegen dat zorgeloze volk dat zich veilig waant – spreekt de HEER -, dat poorten noch grendels heeft, en leeft in afgelegen streken. Hun kamelen worden buitgemaakt, heel hun veestapel geroofd. Ik zal die stammen met hun kaalgeschoren slapen in elke windrichting verstrooien. Ik breng van alle kanten onheil – spreekt de HEER. Hasor wordt een oord voor jakhalzen, het wordt voor altijd een woestenij. Het wordt ontvolkt, mensen zullen er niet meer verblijven.’
Profetie over Elam.
De HEER richtte tot de profeet Jeremia de volgende woorden over Elam, in het begin van de regering van koning Sedekia van Juda:
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten:
Ik zal Elams bogen breken, het wapentuig waarop zijn macht berust. Ik laat vier stormen over Elam komen, uit alle vier de hoeken van de hemel. Ik zal dat volk in elke windrichting verstrooien, geen land waar men de ballingen niet ziet. Ik jaag hun een dodelijke angst aan voor de vijand, hun vijand die hun naar het leven staat. In Mijn laaiende woede breng Ik onheil over hen – spreekt de HEER. Ik achtervolg hen met geweld, totdat Ik hen vernietigd heb. Dan zal Ik Mijn troon in Elam vestigen, en koning en leiders wegvagen – spreekt de HEER. Maar eens zal Ik in Elams lot een keer brengen – spreekt de HEER.’