De HEER richtte zich tot mij:
‘Roep Jeruzalem toe:
Dit zegt de HEER:
Ik weet nog hoe je me liefhad in je jeugd, van me hield als Mijn bruid, hoe je me volgde door de woestijn, dat land waar niet wordt gezaaid. Israël is aan de HEER gewijd, het is de eerste vrucht van Zijn oogst. Wie het verslindt, laadt schuld op zich, hij wordt door onheil getroffen – spreekt de HEER.
Luister naar de woorden van de HEER, volk van Jakob. Stammen van Israël, luister allemaal! Dit zegt de HEER:
Welk onrecht heb Ik jullie voorouders gedaan dat ze Mij hebben verlaten, dat ze achter nietige goden aan liepen en zelf nietswaardig werden? Zij zeiden niet:
“Waar is de HEER, die ons uit Egypte heeft bevrijd, die ons heeft geleid door de woestijn, door een land van steppen en ravijnen, een land zo dor en duister, een land waar niemand doorheen trekt, waar geen mensen wonen.” Ik leidde jullie naar een land vol boomgaarden, een rijke oogst aan vruchten wachtte jullie daar. Jullie kwamen er – en bezoedelden Mijn bezit, Mijn eigen land werd Mij een gruwel. De priesters zeiden niet:
“Waar is de HEER?” De hoeders van de wetten kenden Mij niet. De herders kwamen tegen Mij in opstand. De profeten lieten zich door Baäl leiden en liepen achter goden aan van wie geen hulp was te verwachten. Daarom klaag Ik jullie nogmaals aan, en de kinderen van je kinderen klaag Ik aan – spreekt de HEER. Ga naar de Griekse eilanden, vraag na, trek naar Kedar, onderzoek:
is zoiets ooit gebeurd, heeft ooit een volk zijn goden ingeruild? En goden zijn het nog niet eens! Maar Mijn volk heeft zijn eer verruild voor iets dat geen hulp bieden kan. Hemel, wees ontzet! Huiver, sidder en beef! – spreekt de HEER.