De steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem zullen de goden om hulp roepen voor wie zij nu wierook branden. Maar die komen hen in hun nood niet helpen, ook al telt Juda evenveel goden als steden en heeft Jeruzalem in elke straat een wierookaltaar voor Baäl, de god van de schande.
Jeremia, bid niet voor dit volk, kom niet langer met smeekbeden, want Ik luister niet als zij me in hun nood om hulp roepen.
Wat doet Mijn geliefde in Mijn huis, voert zij kwade plannen uit? Je geloften en offervlees zullen snel verdwijnen, jubel maar als het kwaad je treft. Een zilvergroene olijfboom vol prachtige vruchten noemde de HEER jou. Hij steekt je in brand, donderslagen klinken. Je bladeren zullen verteren. De HEER van de hemelse machten, die jou geplant heeft, heeft aangekondigd dat je ten onder gaat. Want Israël en Juda hebben Mij getergd en hebben kwaad gedaan door wierook te branden voor Baäl.’
Plan om Jeremia te doden.
De HEER onthulde mij een plan waar ik geen weet van had; Hij liet mij zien wat de mannen uit Anatot in de zin hadden. Daarvóór was ik zo argeloos als een lam dat naar de slachtbank wordt geleid. Ik wist niet dat ze tegen mij dit plan hadden gesmeed:
‘Laten wij die boom met al zijn vruchten vellen, hem uit het land der levenden wegkappen, dan wordt Zijn naam nooit meer genoemd.’ ‘Maar, HEER van de hemelse machten, rechtvaardige rechter, U die hart en nieren doorgrondt, laat mij zien dat U zich op hen wreekt. U leg ik mijn zaak voor.’
‘Daarom – dit zegt de HEER over de mannen uit Anatot die je naar het leven staan en tegen je zeggen:
“Profeteer niet in de naam van de HEER, anders brengen we je eigenhandig om.” Dit zegt de HEER van de hemelse machten:
Ik ga hen straffen, hun jonge mannen zullen sterven door het zwaard en hun zonen en dochters door de honger. Niemand zal het overleven, want Ik tref die mannen uit Anatot met onheil zodra de tijd ervoor gekomen is.’