Hooglied 1:1-17

Hooglied, van Salomo. Zij. Laat hij mij kussen, laat zijn mond mij kussen! Jouw liefde is zoeter dan wijn, zoet is de geur van je huid, je naam is een kostbaar parfum. Daarom houden de meisjes van jou. Neem mij met je mee. Laten we rennen! Mijn koning brengt mij in zijn kamers. Laten we juichen en zingen om jou! Laten we jouw liefde prijzen, meer nog dan wijn. Natuurlijk houden de meisjes van jou! Meisjes van Jeruzalem, donker ben ik, en mooi, als de tenten van Kedar, als het doek van Salomo’s tenten.

0Shares
Lees meer ...

Hooglied 2:1-17

Hij. Ik ben een lelie van de Saron, een wilde lelie in het dal. Als een lelie tussen de distels, zo is mijn vriendin tussen de meisjes. Zij: Als een appelboom tussen de bomen van het bos, zo is mijn lief tussen de jongens. Ik verlang in zijn schaduw te zitten, met mijn tong wil ik zijn zoete vruchten proeven. Hij brengt mij in het wijnhuis, boven mij zijn vaandel van liefde. Verkwik me met rozijnen, verfris me met appels, want ik ben ziek van liefde. Mijn hoofd rust op zijn linkerarm, met zijn rechterarm omhelst hij mij.

0Shares
Lees meer ...

Hooglied 3:1-11

’s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. Laat ik opstaan, rondgaan in de stad, laat ik in de straten, op de pleinen, zoeken naar mijn allerliefste. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. De wachters vinden mij op hun ronde door de stad. ‘Hebben jullie mijn lief ook gezien?’ Nog maar nauwelijks ben ik hun voorbij of ik vind mijn lief.

0Shares
Lees meer ...

Hooglied 4:1-16

Hij. Je bent zo mooi, vriendin van mij, je bent zo mooi! Je ogen zijn duiven, door je sluier heen. Je haar golft als een kudde geiten die afdaalt van Gileads bergen. Je tanden zijn als witte schapen: klaar voor de scheerder komen ze twee aan twee uit het water, er ontbreekt er niet een. Als een koord van karmozijn zijn je lippen, je mond is betoverend. Als het rood van een granaatappel fonkelt je lach, door je sluier heen. Je hals is als de toren van David, die in ringen is gebouwd, die met schilden is behangen, met wel duizend schilden van helden. Je borsten zijn als kalfjes, als de tweeling van een gazelle, die tussen de lelies weidt.

0Shares
Lees meer ...

Hooglied 5:1-16

Hij. Meisjes. Hier ben ik in mijn hof, zusje, bruid van mij. Ik pluk mijn mirre en mijn balsem, ik eet mijn honing uit mijn honingraat, ik drink mijn melk en mijn wijn. Eet, vriend en vriendin! Drink, en word dronken van liefde! Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor! Mijn lief klopt aan! ‘Doe open, zusje, mijn vriendin, mijn duif, mijn allermooiste. Mijn hoofd is nat van de dauw, mijn lokken vochtig van de nacht.’ ‘Maar ik heb mijn kleed al uitgedaan, moet ik het weer aandoen? En ik heb mijn voeten al gewassen, moet ik ze weer vuil maken?’ Mijn lief stak zijn hand naar binnen, een siddering trok door mij heen – om hem! Toen sprong ik op, ik ging hem opendoen.

0Shares
Lees meer ...

Hooglied 6:1-12

Meisjes. Waar is je lief naartoe gegaan, mooiste van alle vrouwen, waar is je lief naartoe gegaan? Laten we hem samen zoeken. Mijn lief is naar zijn tuin gegaan, naar zijn balsemtuin beneden. Daar wil hij weiden, daar wil hij lelies plukken. Ik ben van mijn lief, en mijn lief is van mij. Hij weidt tussen de lelies. Je bent zo mooi, vriendin van mij, zo bekoorlijk als Tirsa, zo lieflijk als Jeruzalem, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw.

0Shares
Lees meer ...

Hooglied 7:1-14

Meisjes. Hij. Draai rond, meisje uit Sulem, draai rond, draai rond, we willen naar je kijken. Kijk! Zie je dat meisje uit Sulem, zoals ze danst tussen twee reien? Wat zijn je voeten mooi in je sandalen, koningskind! Je heupen draaien sierlijk rond, de schepping van een kunstenaar. Je navel is een ronde kom, die gevuld is met kruidige wijn. Je buik is een bergje tarwe, dat door lelies wordt omzoomd. Je borsten zijn als kalfjes, als de tweeling van een gazelle.

0Shares
Lees meer ...

Hooglied 8:1-14

Was jij maar mijn broertje, dronk jij nog maar aan mijn moeders borst. Als ik je dan vond, daar buiten, dan kuste ik jou, en niemand zou me verachten. Dan nam ik je mee en bracht je in mijn moeders huis. Dat heb ik van haar geleerd. Ik gaf je kruidige wijn te drinken, van het sap van mijn granaatappel. Mijn hoofd rust op zijn linkerarm, met zijn rechterarm omhelst hij mij. Meisjes van Jeruzalem, ik bezweer je: wek de liefde niet, laat haar niet ontwaken voordat zij het wil.

0Shares
Lees meer ...