Dit zei de HEER:
‘Ga naar het paleis van de koning van Juda en breng hem deze boodschap:
Luister naar de woorden van de HEER, koning van Juda. U die op de troon van David zit, luister, samen met uw hovelingen en uw onderdanen, die door deze poorten naar binnen gaan. Dit zegt de HEER:
Handhaaf recht en gerechtigheid, red wie beroofd werd uit de handen van zijn onderdrukker, buit vreemdelingen, weduwen en wezen niet uit, pleeg geen geweld tegen hen, vergiet in deze stad geen onschuldig bloed. Nemen jullie dit alles in acht, dan zullen Davids troonopvolgers door de poorten van dit paleis gaan, gezeten op paarden of rijdend op wagens, vergezeld van hun hovelingen en hun volk. Maar als jullie niet naar deze woorden luisteren, dan zweer Ik bij Mijn eigen naam dat dit paleis in puin zal vallen – spreekt de HEER.
Dit zegt de HEER tegen het paleis van de koning van Juda:
Ik zie in jou de bossen van Gilead, de toppen van de Libanon. Maar Ik maak je tot een woestijn, tot een uitgestorven stad. Ik stuur slopers met bijlen op je af, ze hakken je mooiste cederhout aan stukken, ze geven het prijs aan het vuur. Dan zullen vele volken langs deze stad trekken en vragen:
“Waarom heeft de HEER deze machtige stad zo zwaar getroffen?” En het antwoord zal zijn:
Ze hebben het verbond met de HEER, hun God, verbroken, ze hebben neergeknield voor andere goden en die vereerd.
Treur niet om een dode, weeklaag niet om hem. Treur liever om hem die verbannen werd:
hij ziet zijn geboorteland niet terug.