Ik ben vol van de toorn van de HEER, Ik kan Mij niet meer bedwingen.’ ‘Stort Mijn woede uit over de kinderen op straat, over alle jonge mannen. Mannen en vrouwen worden gevangengenomen, grijsaards en oude mensen. Hun huizen vallen anderen toe, ook hun akkers en hun vrouwen. Ik treed op tegen de hele bevolking – spreekt de HEER. Want iedereen, van groot tot klein, is op eigen voordeel uit; van profeet tot priester, ieder pleegt bedrog. Ze verklaren de wond van Mijn volk lichtvaardig voor genezen, ze zeggen:
“Alles gaat naar wens.” Nee, niets gaat naar wens! Schamen zij zich voor hun wandaden? Integendeel, zij weten niet wat schaamte is. Daarom komen ze ten val, als Ik ze straf, storten ze allen dood neer – zegt de HEER.
Dit zegt de HEER:
Ga op de kruispunten staan, denk na, kijk naar de oude wegen. Welke weg leidt naar het goede? Sla die in, en vind rust. Maar zij zeggen:
“Dat doen wij niet.” Ik stel wachters over jullie aan, let op het geluid van hun ramshoorn. Zij zeggen:
“Dat doen wij niet.” Daarom, volken, luister! Kom samen en besef wat daar gebeurt. Aarde, luister, Ik breng onheil over dat volk. Dat is de vrucht van hun bedenksels, omdat zij niet naar Mijn woorden hebben geluisterd, Mijn wet hebben verworpen. Wat heb Ik aan wierook, uit Seba gehaald, aan kalmoes uit een ver land? Jullie brandoffers aanvaard Ik niet, jullie vredeoffers behagen Mij niet.