De HEER richtte zich voor de tweede maal tot Jeremia, die nog steeds in het kwartier van de paleiswacht gevangen zat:
‘Dit zegt de HEER, die de aarde heeft gemaakt, die haar heeft gevormd en gegrondvest, wiens naam is HEER:
Roep Mij aan, en Ik zal je antwoorden, Ik zal je grote, wonderlijke dingen bekendmaken, dingen die je volkomen onbekend zijn. Dit zegt de HEER, de God van Israël, over de huizen van deze stad en het paleis van de koningen van Juda, die worden afgebroken om een bolwerk op te werpen tegen de belegeringswallen en het aanvalsgeweld, maar waarvan de stenen in de strijd tegen de Chaldeeën de lijken bedekken van hen die Ik in Mijn grote woede heb gedood, omdat Ik Mij van deze stad heb afgewend vanwege al het kwaad dat de inwoners hebben gedaan – dit zegt de HEER:
Ik zal de wonden van de stad verbinden en haar herstellen, Ik geef de inwoners blijvende vrede en voorspoed. Ik breng een keer in het lot van Juda en Israël en maak ze weer tot het volk van vroeger. Ik zal het volk reinigen van alle wandaden waarmee het tegen Mij gezondigd heeft. Ik zal het alle wandaden vergeven waarmee het willens en wetens tegen Mij gezondigd heeft. Jeruzalem zal Mij weer vreugde geven en Mij lof en roem brengen bij alle volken op aarde. Die zullen horen hoeveel geluk en voorspoed Ik Jeruzalem schenk, en huiveren van ontzag. Dit zegt de HEER:
Jullie zeggen over dit land dat het een woestenij is, dat er mens noch dier meer leeft. Maar in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem, die nu verwoest zijn, waar mens noch dier meer leeft, zullen vreugdezangen klinken, zullen bruid en bruidegom van blijdschap zingen, zal te horen zijn:
“Loof de HEER van de hemelse machten, want Hij is goed, eeuwig duurt Zijn trouw.” Er zullen dankoffers worden gebracht naar de tempel van de HEER, want Ik keer het lot van Juda ten goede en maak het weer als vroeger – zegt de HEER.