HEER, ik heb voor hen toch tot U gebeden, voor hen gepleit in tijden van rampspoed en nood? Maar het ijzer en het brons uit het noorden doen hun vernietigend werk.’ ‘Jullie rijkdommen en schatten laat Ik plunderen, dat is de prijs voor de zonden die je overal beging. Ik maak jullie tot slaaf van je vijanden in een onbekend land. Want het vuur van Mijn toorn slaat uit, de vlammen zullen jullie verzengen.’
‘O HEER, U kent mij. Denk aan mij, bekommer U om mij, wreek mij op mijn achtervolgers. Heb met hen niet zo veel geduld dat het mij het leven kost. Weet dat ik omwille van U belasterd word. Telkens als ik Uw woorden hoorde, nam ik ze als voedsel tot mij. Uw woorden gaven mij een diepe vreugde, want ik behoor U toe, o HEER, God van de hemelse machten. Nooit was ik in vrolijk gezelschap, nooit heb ik plezier gemaakt. Eenzaam was ik, door Uw toedoen, U had mij immers volgegoten met Uw woede. Waarom blijft mijn lijden duren, is mijn wond niet te genezen, waarom wil hij maar niet helen? U hebt mij teleurgesteld, als een beek die drooggevallen is.’ ‘Dit zegt de HEER:
Als je bij Mij terugkeert en Ik je aanneem, zul je Mij weer dienen. Als je waardige woorden spreekt, niets onwaardigs, zul je weer Mijn zegsman zijn. Laat dit volk zich naar jou richten, jij mag je niet richten naar hen. Ik maak jou voor dit volk tot een bronzen vestingmuur. Ze zullen je bestrijden, maar je niet overwinnen, want Ik zal je ter zijde staan om je te beschermen en te redden – spreekt de HEER. Ik zal je redden uit de handen van boosdoeners, Ik bevrijd je uit de greep van geweldenaars.’