De HEER richtte zich tot Jeremia:
‘Laat allen luisteren naar de bepalingen van dit verbond, zeg tegen de bevolking van Juda en Jeruzalem:
Dit zegt de HEER, de God van Israël:
Vervloekt is eenieder die zich niet houdt aan de bepalingen van het verbond die Ik jullie voorouders heb opgelegd toen Ik hen uit de smeltoven van Egypte haalde. Ik heb gezegd:
“Luister naar Mij en doe alles wat Ik jullie gebied. Dan zullen jullie Mijn volk zijn en zal Ik jullie God zijn. Dan houd Ik me aan de belofte die Ik jullie voorouders onder ede heb gedaan:
Ik beloofde hun een land te geven dat overvloeit van melk en honing. En dat land bezitten jullie tot op de dag van vandaag.”’ Ik antwoordde:
‘Het is zoals U zegt, HEER.’ De HEER vervolgde:
‘Roep in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem:
Luister naar de bepalingen van dit verbond en leef ze na. Vanaf het moment dat Ik jullie voorouders uit Egypte bevrijdde tot op de dag van vandaag heb Ik hun steeds bezworen naar Mij te luisteren.
Maar zij luisterden niet en waren ongehoorzaam, ze lieten zich leiden door hun koppig en boosaardig hart. Toen heb Ik Mijn bedreigingen waargemaakt. Ik had hun geboden dit verbond na te leven, maar dat hebben ze niet gedaan.’ De HEER zei tegen mij:
‘Ik heb ontdekt dat de bevolking van Juda en Jeruzalem tegen Mij samenzweert. Ze zijn tot dezelfde wandaden vervallen als hun voorouders, die al weigerden Mijn geboden na te leven; ze zijn achter andere goden aan gelopen en hebben die vereerd. Zowel Israël als Juda heeft het verbond verbroken dat Ik met hun voorouders gesloten had. Daarom – dit zegt de HEER:
Ik tref hen met onheil waaraan ze niet kunnen ontkomen. Ze zullen Mij om hulp roepen, maar Ik zal niet naar hen luisteren.