Wat Ik hun geboden heb, is dit:
“Wees Mij gehoorzaam, dan zal Ik jullie God zijn en zullen jullie Mijn volk zijn. Volg steeds de weg die Ik jullie wijs, daar zullen jullie wél bij varen.” Maar ze luisterden niet naar Mij, ze hebben Mij niet gehoorzaamd. Ze volgden hun eigen plannen en lieten zich leiden door hun koppig en boosaardig hart. In plaats van Mij te volgen, keerden ze zich van Mij af. Vanaf de dag dat jullie voorouders uit Egypte wegtrokken tot op de dag van vandaag heb Ik telkens weer Mijn dienaren, de profeten, naar jullie gezonden. Maar niemand die naar Mij luisterde, niemand die Mij gehoorzaamde. Jullie zijn nog halsstarriger dan jullie voorouders.
Als je dit alles tegen hen zegt, zullen ze niet naar je luisteren; als je hen roept, zullen ze niet antwoorden. Zeg dan tegen hen:
Hier is nu een volk dat niet heeft geluisterd naar de HEER, zijn God, en dat zich niet heeft laten terechtwijzen. Oprechte woorden komen niet meer over hun lippen.
Scheer je hoofdhaar af, werp het weg, hef op de kale heuvels een klaaglied aan. De HEER verwerpt en verstoot je, jullie generatie treft Hij met Zijn toorn. De Judeeërs hebben immers gedaan wat slecht is in Mijn ogen – spreekt de HEER. Ze hebben de tempel waaraan Mijn naam verbonden is, met gruwelijke afgodsbeelden ontwijd, en in het Hinnomdal de offerplaats Tofet gebouwd om er hun zonen en dochters te verbranden. Ik heb dat nooit geboden, Ik heb dat nooit gewild. Daarom – spreekt de HEER -, de dag zal komen dat er niet meer gesproken wordt over Tofet of het Hinnomdal, maar over het Moorddal. Men zal de doden in Tofet begraven tot er geen plaats meer is. Dan vallen de lijken van dit volk ten prooi aan roofvogels en wilde dieren, en niemand die ze verjaagt. Ik zal in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem de vreugdezangen laten verstommen; bruid en bruidegom zullen niet langer van blijdschap zingen, want heel het land wordt een woestenij.