De HEER zei:
‘Omdat ze de wet die Ik hun voorgehouden heb niet in acht hebben genomen. Ze hebben niet naar Mij geluisterd en niet volgens Mijn wet gehandeld, maar hebben zich laten leiden door hun koppige hart. Ze zijn achter de Baäls aan gelopen, zoals ze van hun voorouders hebben geleerd. Daarom – dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Ik geef dit volk alsem te eten en giftig water te drinken, en Ik zal hen verstrooien onder volken die zij en hun voorouders nooit hebben gekend. Ik zal hen achtervolgen met het zwaard, totdat Ik hen vernietigd heb.
Dit zegt de HEER van de hemelse machten:
Kijk rond, roep de klaagvrouwen, vraag of ze komen, roep de wijze vrouwen bijeen. Zeg:
Laten ze zich haasten om voor ons een klaaglied te zingen. Dan vloeien onze tranen, dan baden onze ogen in water. Hoor, er klinkt een klaaglied uit Sion:
“Ach, wij zijn te gronde gericht, hoe groot is onze schande. Wij moeten ons land verlaten, ze hebben onze huizen verwoest.” Vrouwen, luister naar de woorden van de HEER, open je oren, hoor wat Hij zegt. Leer jullie dochters weeklagen, leer elkaar dit klaaglied:
“De dood is door onze vensters binnengeklommen, hij is onze paleizen binnengedrongen. Hij maait de kinderen neer in de straten, roeit de jeugd uit op de pleinen.” Dit zegt de HEER:
De lijken liggen als mest op het land, als halmen achter de maaiers, door niemand opgeraapt.
Dit zegt de HEER:
De wijze moet zich niet beroemen op zijn wijsheid, de sterke niet op zijn kracht, de rijke niet op zijn rijkdom. Wil iemand zich op iets beroemen, laat hij zich erop beroemen dat hij Mij kent, inziet dat Ik, de HEER, dit land liefde schenk, rechtvaardigheid en recht, want daar schep Ik behagen in – spreekt de HEER.
De tijd zal komen – spreekt de HEER – dat Ik de besnedenen straf:
Egypte, Juda, Edom, Ammon, Moab en al die woestijnbewoners met hun kaalgeschoren slapen. Want al die volken zijn net als Israël onbesneden van hart.