Jismaël voerde de rest van de bevolking als gevangenen weg uit Mispa:
de koningsdochters en de mensen die nog in Mispa overgebleven waren en over wie Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, Gedalja, de zoon van Achikam, als gouverneur had aangesteld. Hij wilde met hen de Jordaan oversteken en naar Ammon gaan.
Toen Jochanan, de zoon van Kareach, en de andere bevelhebbers van het leger hoorden welke misdaad Jismaël, de zoon van Netanja, had begaan, gingen ze hem met hun soldaten achterna. Ze haalden hem in bij het grote waterbekken van Gibeon. De mensen die door Jismaël uit Mispa als gevangenen waren meegevoerd, waren opgetogen toen ze hen zagen aankomen. Ze maakten rechtsomkeert en renden Jochanan tegemoet. Maar Jismaël wist samen met acht mannen aan Jochanan te ontkomen en vluchtte naar Ammon. Jochanan en de andere bevelhebbers namen de mensen die Jismaël na de moord op Gedalja had weggevoerd, onder hun hoede. Ze gingen met de soldaten, de andere mannen, de vrouwen, kinderen en hovelingen die ze bij Gibeon hadden bevrijd, naar Gerut-Kimham, vlak bij Betlehem. Daar bleven ze korte tijd. Het was hun bedoeling naar Egypte gaan. Ze vreesden de Chaldeeën omdat Gedalja, de zoon van Achikam, die door de koning van Babylonië als gouverneur was aangesteld, door Jismaël, de zoon van Netanja, was vermoord.