Ik sprak dezelfde woorden tot koning Sedekia van Juda:
‘Laat u het juk van de koning van Babylonië opleggen, onderwerp u aan hem en zijn volk, dan zult u in leven blijven. Waarom zouden u en uw volk sterven door het zwaard, de honger en de pest? Want daarmee heeft de HEER ieder volk gedreigd dat zich niet aan de koning van Babylonië wil onderwerpen. Luister niet naar de profeten die jullie oproepen je niet aan hem te onderwerpen. Ze profeteren leugens. Hoewel Ik hen niet gezonden heb – spreekt de HEER – profeteren ze in Mijn naam, en nog leugens ook. Daarmee bereiken ze slechts dat Ik jullie verdrijf en dat jullie samen met die profeten zullen omkomen.’
Ook sprak Ik tot de priesters en het volk van Juda:
‘Dit zegt de HEER:
Luister niet naar jullie profeten, die zeggen dat de kostbaarheden uit de tempel van de HEER spoedig uit Babel worden teruggebracht. Ze profeteren leugens. Luister niet naar hen. Onderwerp je aan de koning van Babylonië, als jullie in leven willen blijven. Waarom zou deze stad een ruïne moeten worden? Als ze echte profeten zijn en de woorden van de HEER spreken, laten ze dan de HEER van de hemelse machten ertoe bewegen dat Hij de kostbaarheden die nog in de tempel van de HEER, in het paleis van de koning en in Jeruzalem zijn overgebleven, niet in Babel laat terechtkomen. Want dit zegt de HEER van de hemelse machten over de tempelzuilen, de Zee, de verrijdbare onderstellen en de rest van het tempelgerei dat nog in deze stad is, over alles wat koning Nebukadnessar van Babylonië nog niet heeft meegenomen toen hij koning Jechonja, de zoon van Jojakim, en alle vooraanstaande burgers van Juda en Jeruzalem naar Babel voerde:
Alles zal naar Babel worden gevoerd. Ja, dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, over de kostbaarheden die in de tempel van de HEER, in het paleis van de koning en in Jeruzalem achtergebleven zijn:
Alles zal naar Babel worden gevoerd, en daar zal het blijven tot de dag dat Ik er zelf voor zorg dat het wordt teruggebracht – spreekt de HEER.’