zeg dan tegen hen:
Jullie voorouders hebben Mij verlaten – spreekt de HEER – en zijn achter andere goden aan gelopen; ze hebben hen gediend en zich voor hen neergebogen. Maar Mij hebben ze verlaten en Mijn wet hebben ze niet in acht genomen. En jullie hebben het nog erger gemaakt, want ieder van jullie laat zich nu leiden door zijn koppig en boosaardig hart in plaats van naar Mij te luisteren. Daarom zal Ik jullie wegwerpen:
Ik verdrijf jullie naar een land dat jullie niet kennen en ook jullie voorouders niet hebben gekend. Daar zullen jullie andere goden dienen, dag en nacht, en Ik zal geen medelijden met jullie hebben.
De dag zal komen – spreekt de HEER – dat er niet meer wordt gezegd:
“Zo waar de HEER leeft, die het volk van Israël uit Egypte heeft bevrijd,” maar:
“Zo waar de HEER leeft, die het volk van Israël uit het land van het Noorden heeft bevrijd en uit de andere landen waarheen Hij het verdreven had.” Ik zal hen terugbrengen naar hun land, dat Ik hun voorouders gegeven heb.
Ik laat vissers komen om hen te vangen – spreekt de HEER -, en daarna laat Ik jagers komen om hen op elke berg en elke heuvel, zelfs in de rotskloven op te jagen. Ik zie alles wat ze doen, niets is voor Mij verborgen, hun wandaden ontgaan Mij niet. Daarom zal Ik hen eerst dubbel laten boeten voor hun wandaden en zonden, omdat ze Mijn land hebben vol gezet met die gruwelijke en levenloze afgodsbeelden en het zo hebben ontwijd.’
Alleen de HEER is een toevlucht.
‘O HEER, mijn kracht en mijn burcht, mijn toevlucht in tijden van nood. Van de einden der aarde komen alle volken naar U toe. Ze zullen zeggen:
“De goden van onze voorouders blijken niets dan bedrog, ze zijn niets waard, ze bieden geen hulp.”’ ‘Kan een mens soms goden maken? Wat hij maakt – goden zijn het niet! Daarom zal Ik hun doen voelen – ditmaal zal Ik hun doen voelen Mijn machtige hand, opdat ze weten dat Mijn naam HEER is.