Toen Hizkia de brief had gelezen die de boden hem overhandigd hadden, ging hij naar de tempel van de HEER en legde de brief daar open voor Hem neer. En hij bad tot de HEER:
‘HEER van de hemelse machten, God van Israël, U die op de cherubs troont, U alleen bent God van alle koninkrijken op aarde, U hebt de hemel en de aarde gemaakt. Leen mij Uw oor, HEER, en luister, open Uw ogen en zie toe. Hoor met welke woorden Sanherib de levende God hoont. Het is waar, HEER, de koningen van Assyrië hebben alle landen verwoest en hun goden aan het vuur prijsgegeven. Dat waren dan ook geen goden, het waren slechts maaksels van mensenhanden, beelden van hout en steen, die ze vernietigd hebben. Ik vraag U, HEER, onze God:
red ons uit zijn handen, opdat alle koninkrijken op aarde zullen beseffen dat U, HEER, de enige bent.’
Jesaja, de zoon van Amos, liet Hizkia weten:
‘Dit zegt de HEER, de God van Israël:
Wat je gebed over koning Sanherib van Assyrië aangaat, dit is wat Ik, de HEER, over hem zeg:
Vrouwe Sion minacht je, ze lacht je uit, meewarig schudt Jeruzalem haar hoofd. Weet wie je hebt beledigd en bespot, wie je hebt uitgejouwd, uitdagend aangekeken:
het was de Heilige van Israël! Bij monde van je knechten heb je de Heer gehoond. Je zei:
“Mijn vele strijdwagens brachten mij tot op de hoogste bergen, tot in de verste hoeken van de Libanon. Zijn hoogste ceders velde ik, zijn machtigste cipressen. Ik drong door tot zijn hoogste toppen, tot in zijn diepste woud. Ik heb gegraven en water gedronken, de stromen van Egypte met mijn voeten drooggelegd.” Heb je dan niet gehoord dat Ik dit heb beschikt? In lang vervlogen tijden nam Ik het me voor, nu is de tijd gekomen dat Ik het volbreng. Onneembare steden worden in puin gelegd, hun inwoners staan machteloos en gloeien van schaamte. Ze zijn als jonge scheuten op de akker, pril groen in de woestijn, tere sprietjes op het dak:
verschroeid nog voor ze opgekomen zijn.