Geen mens verzorgt je zweren, je wonden groeien nooit meer dicht. Je minnaars zijn je vergeten, ze kijken niet meer naar je om. Ik was het die je sloeg, als een vijand, Ik heb je meedogenloos gestraft, om je vele wandaden, om je talloze zonden. Wat klaag je nu over je letsel, je dodelijke wonden? Om je vele wandaden, om je talloze zonden heb Ik je dit aangedaan. Maar wie jou verslonden, worden zelf verslonden, al je vijanden gaan zelf in ballingschap. Elk volk dat jou plunderde, wordt zelf geplunderd, Ik maak ieder die naar buit zocht, zelf tot buit. Weet dat Ik je zal genezen, Ik zal je wonden helen – spreekt de HEER – ook al noemt men je Verworpene en zegt men:
“Naar Sion kijken we niet meer om.”
Dit zegt de HEER:
Ik keer het lot van Jakobs tenten ten goede, Ik zal me om zijn woningen bekommeren. De steden zullen uit de as herrijzen, paleizen worden in hun oude pracht hersteld. Dansend komen de mensen naar buiten, met een lofzang op de lippen. Ik doe het volk in aantal toenemen, het neemt niet meer in aantal af. Ik geef het aanzien, het wordt niet langer veracht. Het volk wordt weer als vroeger en houdt door Mijn bescherming altijd stand. Wie het bedreigt, zal Ik straffen. Het zal een vorst voortbrengen, er komt een heerser uit zijn midden voort. Ik zal hem toestaan Mij te naderen. Wie zou dat zelf wagen? – spreekt de HEER. Jullie zullen Mijn volk zijn, en Ik zal jullie God zijn. De HEER zendt een woedende wind, een razende storm treft de verdorvenen. Zijn brandende toorn komt niet tot bedaren voor Hij Zijn plan geheel heeft uitgevoerd. Eens zullen jullie dat ten volle begrijpen.