Micha vertelde hun wat hij Baruch in het openbaar uit de boekrol had horen voorlezen. Hierop stuurden de raadsheren Jehudi, de zoon van Netanja, de zoon van Selemja, de zoon van Kusi, naar Baruch, de zoon van Neria, om hem te zeggen dat hij met de rol die hij voorgelezen had, bij de raadsheren moest komen. Baruch kwam met de rol naar hen toe. ‘Neemt u plaats,’ zeiden ze, ‘en lees ons de rol voor.’ Baruch deed wat ze vroegen. Toen ze alles gehoord hadden, keken ze elkaar verbijsterd aan. ‘Dit moeten we de koning melden,’ zeiden ze tegen Baruch. ‘Wat heeft u ertoe gebracht zulke dingen op te schrijven?’ Baruch antwoordde:
‘Jeremia heeft alles gedicteerd en ik heb het met inkt in de boekrol geschreven.’ De raadsheren zeiden:
‘U en Jeremia kunnen zich maar beter schuilhouden; vertel niemand waar u bent.’
Ze borgen de rol op in het vertrek van de hofschrijver Elisama, gingen naar de voorhof en lieten zich aandienen bij de koning. Ze vertelden hem alles. Hierop liet de koning Jehudi de rol uit het vertrek van de hofschrijver Elisama halen. Jehudi las de tekst voor aan de koning en de raadsheren, die rond de koning stonden. Het was in de negende maand. De koning zat bij het vuur van het kolenbekken in zijn winterpaleis. Telkens als Jehudi drie of vier kolommen gelezen had, sneed de koning die met een schrijversmes af en gooide hij die in het vuur van het kolenbekken, totdat de hele rol verbrand was. Niemand schrok van wat hij hoorde, niemand scheurde zijn kleren, de koning niet en zijn dienaren evenmin. Hoewel Elnatan, Delaja en Gemarja er nog bij de koning op aandrongen de rol niet te verbranden, luisterde hij niet.