En alle Judese ballingen in Babel zullen aan hun lot een vloek ontlenen:
“Moge de HEER het je laten vergaan als Sedekia en Achab, die de koning van Babylonië boven het vuur geroosterd heeft.” Want ze hebben iets gedaan dat in Israël een schanddaad is:
ze hebben overspel gepleegd met de vrouw van een ander en in Mijn naam leugens geprofeteerd, woorden die Ik hun niet heb opgedragen te spreken. Ik heb het gezien, Ik was er getuige van – spreekt de HEER.’
De HEER richtte zich tot Jeremia met de opdracht om Semaja, de Nechelamiet, het volgende te zeggen:
‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Je hebt op eigen gezag brieven gestuurd aan de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, de overige priesters en de bevolking van Jeruzalem, brieven waarin staat:
“De HEER heeft u tot priester aangesteld; Hij heeft u de opvolger van de priester Jojada gemaakt om in de tempel van de HEER de orde te handhaven, dus u moet elke gek die zich voor profeet uitgeeft in het blok sluiten en aan het halsijzer ketenen. Waarom bent u dan niet opgetreden tegen Jeremia uit Anatot, die zich bij u voor profeet uitgeeft? Hij heeft ons in Babel namelijk een brief gestuurd waarin staat dat de ballingschap nog lang zal duren, dat we huizen moeten bouwen en daarin gaan wonen, tuinen moeten aanleggen en van de opbrengst moeten eten.”’ Nadat de priester Sefanja deze brief aan Jeremia had voorgelezen, richtte de HEER zich tot Jeremia:
‘Stuur de volgende brief aan de ballingen:
Dit zegt de HEER over Semaja, de Nechelamiet:
Hij heeft bij jullie geprofeteerd zonder dat Ik hem gezonden heb en valse hoop bij jullie gewekt. Daarom – dit zegt de HEER:
Ik zal hem en zijn nageslacht straffen. Ze zullen onder dit volk ophouden te bestaan, ze zullen de voorspoed die Ik Mijn volk zal brengen niet meemaken – spreekt de HEER. Want hij heeft het volk tegen Mij opgezet.’