De HEER zei tegen mij:
‘Koop een linnen gordel en bind die om je middel; zorg dat hij niet nat wordt.’ Ik kocht een gordel, zoals de HEER mij opgedragen had, en bond die om mijn middel. Hierna richtte de HEER zich opnieuw tot mij:
‘Ga met de gordel die je gekocht hebt en die je om je middel draagt naar de Perat en verberg hem daar in een rotsspleet.’ Ik verborg de gordel bij de Perat, zoals de HEER mij opgedragen had. Geruime tijd later zei de HEER:
‘Ga naar de Perat en haal de gordel te voorschijn, die je daar op Mijn bevel verborgen hebt.’ Ik ging naar de Perat, haalde op de plaats waar ik hem verborgen had de gordel te voorschijn en zag dat hij vergaan was. Hij diende nergens meer toe. Toen richtte de HEER zich tot mij:
‘Dit zegt de HEER:
Op dezelfde manier zal Ik de grote roem van Juda en Jeruzalem laten vergaan. Dit verdorven volk, dat weigert naar Mijn woorden te luisteren, dat zich laat leiden door zijn koppige hart en achter andere goden aan loopt, dat hen dient en zich voor hen neerbuigt, zal als deze gordel worden, die nergens meer toe dient. Want zo vast als een gordel om het lichaam van een man, zo vast wilde Ik heel Israël en Juda aan Mij binden – spreekt de HEER. Ze zouden Mijn volk zijn, Mijn eer, Mijn roem, Mijn glorie. Maar ze hebben niet geluisterd.
Zeg tegen hen:
Dit zegt de HEER, de God van Israël:
Kruiken vult men met wijn. En als ze dan zeggen:
“Dat weten wij ook wel, dat men kruiken met wijn vult,” zeg dan tegen hen:
Dit zegt de HEER:
Ik zal de hele bevolking van dit land, Davids troonopvolgers, de priesters, de profeten en de inwoners van Jeruzalem volgieten tot ze dronken zijn. En dan sla Ik hen tegen elkaar aan stukken, zowel vaders als kinderen – spreekt de HEER. Ik zal hen niet sparen, Ik zal onverbiddelijk zijn, geen medelijden hebben, maar hen vernietigen.’