Ga maar eens naar het heiligdom in Silo, waar Ik Mijn naam vroeger liet wonen, en zie wat Ik er vanwege de wandaden van Mijn volk Israël mee heb gedaan. Nu dan – spreekt de HEER -, omdat jullie al die gruweldaden plegen en Ik telkens weer tot jullie gesproken heb maar jullie niet hebben geluisterd, omdat Ik geroepen heb maar jullie niet hebben geantwoord, zal Ik met deze tempel, waaraan Mijn naam verbonden is en waarin jullie je vertrouwen stellen, en met heel het land dat Ik jullie voorouders gegeven heb, hetzelfde doen als met Silo. Ik zal jullie verstoten, zoals Ik jullie broedervolk, het nageslacht van Efraïm, verstoten heb.
En jij, bid niet voor dit volk, kom niet langer met smeekbeden, dring niet bij me aan, want Ik zal niet naar je luisteren. Zie je niet wat er in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem gebeurt? De kinderen sprokkelen hout, de vaders stoken het vuur en de vrouwen kneden deeg om koeken voor de koningin van de hemel te bakken. Ook krenken ze Mij door wijnoffers aan andere goden te brengen. Maar treffen ze Mij daarmee? – spreekt de HEER. Treffen ze niet eerder zichzelf, tot hun eigen schande? Daarom, dit zegt God, de HEER:
Ik stort over dit land, over de mensen, de dieren, de bomen en gewassen op het veld Mijn grote woede uit. Alles zal branden, en niets zal worden geblust.
Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Maak van je brandoffers maar vredeoffers:
eet zelf het vlees maar op! Toen Ik jullie voorouders uit Egypte leidde, heb Ik hun nooit iets gezegd of voorgeschreven over brand- en vredeoffers.