Dit zegt de HEER:
De hemel is Mijn troon, de aarde Mijn voetenbank. Waar zouden jullie een huis voor Mij kunnen bouwen? En wat zou Mij als rustplaats dienen? Dit alles heb Ik met eigen handen gemaakt, zo is dit alles ontstaan – spreekt de HEER. Toch sla Ik acht op wie verdrukt wordt, op mensen met een gebroken geest, op ieder die huivert voor Mijn woorden. Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt, wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt, wie een graanoffer brengt mét het bloed van een zwijn, wie wierook brandt als deel van het graanoffer maar tegelijk een afgod looft – zoals zo iemand zijn eigen wegen kiest en van zulke gruwelijkheden geniet, zo zal Ik kiezen hoe Ik hem zal kwellen, zijn grootste angsten laat Ik uitkomen. Want Ik heb geroepen, maar niemand gaf antwoord, Ik heb gesproken, maar zij luisterden niet; zij deden wat slecht is in Mijn ogen, en zij verkozen wat Ik niet wil.
Luister naar de woorden van de HEER, jullie die voor Zijn woorden huiveren. Er wordt gezegd door jullie volksgenoten, die jullie haten en verstoten:
‘Dankzij ons staat de HEER in aanzien. Toon ons dan eens hoe blij je bent.’ Maar zij zullen zelf te schande staan. Er klinkt tumult in de stad, een luide stem uit de tempel:
het is de stem van de HEER, die Zijn vijanden vergeldt naar hun daden.
Nog voor Sion weeën heeft, moet ze bevallen; voor de barensnood over haar komt, brengt ze een zoon ter wereld. Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft ooit zoiets gezien? Kan een land in één dag worden gebaard, kan een volk in één keer worden geboren? Maar Sion baart haar kinderen terwijl de weeën net begonnen zijn. Zou Ik de moederschoot openen en niet laten baren? – zegt de HEER. Of zou Ik laten baren en de schoot gesloten houden? – zegt jullie God. Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar, laat allen die om haar treuren nu samen met haar jubelen. Aan haar vertroostende moederborst zullen jullie drinken en verzadigd worden, haar rijke, volle borsten zullen je zogen en verkwikken.