Roep luidkeels, zonder je in te houden, verhef je stem als een ramshoorn. Maak aan Mijn volk zijn misdaden bekend, aan het volk van Jakob zijn zonden. Zeker, ze zoeken Mij dag aan dag, vol verlangen om te ontdekken wat Ik wil, zoals een vreemd volk dat rechtvaardig leeft en het recht van zijn goden niet verzaakt. En ze vragen naar Mijn rechtvaardige voorschriften en verlangen naar Gods nabijheid. ‘Waarom ziet U niet dat wij vasten, en merkt U niet op dat wij ons onthouden?’ Omdat jullie op je vastendagen nog handeldrijven en jullie arbeiders afbeulen, omdat jullie onder het vasten strijden en ruziën en vol vuur met elkaar op de vuist gaan. Als je op die manier vast, wordt je stem niet gehoord in de hemel. Zou dat het vasten zijn dat Ik verkies? Is dat een dag van onthouding: dat iemand het hoofd buigt als een riet en zich met een rouwkleed neerlegt in het stof? Noemen jullie dat soms vasten, is dat een dag die de HEER behaagt?
Is dit niet het vasten dat Ik verkies:
misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden, en ieder juk breken? Is het niet:
je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen? Dan breekt je licht door als de dageraad, je zult voorspoedig herstellen. Je gerechtigheid gaat voor je uit, de majesteit van de HEER vormt je achterhoede.