Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm; bedwelmd door de wijn pronken zij met de stad die de vruchtbare vallei bekroont, maar hun prachtige sieraad is een bloem die verwelkt. Want de Heer beschikt over iemand, sterk als een hevige hagelbui, als een wervelwind, krachtig als een kolkende watermassa, die met zijn machtige hand alles omver zal stoten. De trotse kroon van de dronkaards van Efraïm zal worden vertrapt. Dit pronkstuk van de vruchtbare vallei, dit prachtige sieraad, zal als een bloem verwelken, verdwijnen als een vroege vijg, vóór de oogst ontdekt en onmiddellijk opgegeten. Op die dag zal de HEER van de hemelse machten de sierlijke kroon zijn, de prachtige krans voor wie er van Zijn volk nog over zijn; wie zetelt op de rechterstoel zal Hij met zuiver recht bezielen, en heldenmoed schenkt Hij aan hen die de vijand uit de stad verdrijven.
Maar zelfs priesters waggelen van de wijn, profeten wankelen door de drank:
ze waggelen door de drank en zijn verward door de wijn; de drank doet hen wankelen, waggelend hebben ze visioenen, zwalkend doen ze hun uitspraken. Hun tafels zitten onder het braaksel, geen plekje dat niet walgelijk besmeurd is. ‘Wie tracht Hij nu kennis bij te brengen? Aan wie wil Hij Zijn boodschap kwijt? Houdt Hij ons soms voor zuigelingen, nog maar net de moederborst ontwend? Hoor Hem:
“Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, beetje van dit, beetje van dat.”’ Inderdaad, door mensen met een vreemde tongval, in een andere taal, spreekt de HEER tot dit volk. Ooit heeft Hij tegen hen gezegd:
‘Hier is rust, hier vind je verpozing, laat wie vermoeid is hier rusten.’ Maar ze weigerden naar Hem te luisteren.