Dit zegt de HEER:
Handel rechtvaardig, handhaaf het recht; de redding die Ik breng is nabij, en weldra openbaar Ik Mijn gerechtigheid. Gelukkig de mens die zo handelt, het mensenkind dat hieraan vasthoudt; hij neemt de sabbat in acht en ontwijdt hem niet, hij weerhoudt zijn hand van het kwaad. De vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden, laat Hij niet zeggen:
‘De HEER zondert mij zeker af van Zijn volk.’ En laat de eunuch niet zeggen:
‘Ik ben maar een dorre boom.’ Want dit zegt de HEER:
De eunuch die Mijn sabbat in acht neemt, die keuzes maakt naar Mijn wil, die vasthoudt aan Mijn verbond, hem geef Ik iets beters dan zonen en dochters:
een gedenkteken en een naam in Mijn tempel en binnen de muren van Mijn stad. Ik geef hem een eeuwige naam, een naam die onvergankelijk is. En de vreemdeling die zich met de HEER heeft verbonden om Hem te dienen en Zijn naam lief te hebben, om dienaar van de HEER te zijn – ieder die de sabbat in acht neemt en niet ontwijdt, ieder die vasthoudt aan Mijn verbond -, hem breng Ik naar Mijn heilige berg, hem schenk Ik vreugde in Mijn huis van gebed; zijn offers zijn welkom op Mijn altaar. Mijn tempel zal heten ‘Huis van gebed voor alle volken’. Zo spreekt God, de HEER, die bijeenbrengt wie uit Israël verdreven waren:
Ik breng er nog meer bijeen dan al bijeengebracht zijn. Laat de dieren van het veld komen om te eten, en alle dieren uit het woud. Want al Mijn wachters zijn blind, ze merken niets; ze zijn stom als waakhonden die niet kunnen blaffen:
vadsig en hijgend liggen ze daar, ze willen alleen maar luieren. Vraatzuchtige honden zijn het, onverzadigbaar. Het zijn herders die geen inzicht kunnen bieden, allemaal gaan ze hun eigen weg, ieder belust op eigen voordeel. ‘Kom, ik haal nog wat wijn, we gieten ons vol met drank. En morgen doen we het weer net zo of pakken we het nog grootser aan.’