De HEER strekt Zijn hand uit over de zee, Hij doet koninkrijken beven en geeft bevel om de vestingen in Kanaän te verwoesten. Hij zegt:
‘Sidon, geplaagde vrouw, geschonden stad, je levendigheid is voorgoed gedoofd. Toe dan, steek maar over naar de Kittiërs – ook daar vind je geen rust.’ Wat was het lot van het land der Chaldeeën? Van heel dat volk is niets overgebleven. Assyrië heeft hun gebied bestemd voor woestijndieren. Er werden daar stormtorens opgesteld, en nu zijn hun paleizen verwoest, het is één troosteloze ruïne. Weeklaag, schepen uit Tarsis, want jullie vesting is verwoest.
Op die dag zal Tyrus in vergetelheid raken, gedurende zeventig jaar, de levenstijd van een koning. Aan het eind van die zeventig jaar zal het Tyrus vergaan als de hoer uit het liedje:
Trek met je lier door de stad, arm vergeten hoertje. Speel en zing een lied, zo mooi en zo lang als je kunt, anders zien ze je niet staan. En na zeventig jaar zal de HEER zich weer over Tyrus ontfermen. Dan zal zij opnieuw haar hoerenloon krijgen, en voor alle koninkrijken op aarde zal ze de hoer spelen, overal ter wereld. Het hoerenloon en de winst die ze maakt, zullen aan de HEER worden gewijd en niet worden bewaard of opgehoopt. Ze zullen ten goede komen aan hen die wonen bij de HEER, zodat zij ruimschoots te eten hebben en zich rijk kunnen kleden.