Profetie over het Dal van het visioen.
Wat bezielt jullie om allemaal op de daken te klimmen, stad vol rumoer en feestgedruis, oord van opwinding? Jullie gevallenen zijn niet gevallen door het zwaard, noch gesneuveld in de strijd. Al jullie bevelhebbers zijn gevlucht, ze zijn zonder slag of stoot gevangen; hoever ze ook gevlucht waren, allemaal zijn ze achterhaald. Daarom zeg Ik:
‘Laat Mij nu alleen. Bittere tranen zal Ik wenen om de ondergang van Mijn volk. Tracht niet langer Mij te troosten.’
Deze dag van ontreddering, verwoesting en verwarring is een dag van God, de HEER van de hemelse machten. Het Dal van het visioen is met gekerm gevuld, hulpgeroep weerkaatst tegen de bergwanden. Elam had de pijlkoker gegrepen, de strijdwagens en de ruiters stonden gereed, Kir had het schild geheven. Jullie mooiste dalen vulden zich met strijdwagens, ruiters stelden zich op voor de poort – toen nam Hij Juda’s beschutting weg.
Op die dag inspecteerden jullie de wapens in het Woud van de Libanon. Jullie ontdekten hoeveel bressen er in de muren van de Davidsburcht waren. Het water van het onderste waterbekken sloegen jullie op. Jullie bekeken welke huizen in Jeruzalem afgebroken konden worden om de stadsmuur te versterken. En ten slotte legden jullie tussen de muren een reservoir aan voor het water van het oude waterbekken. Maar jullie hadden geen oog voor de Maker van dat alles; Hem die alles lang tevoren schiep hebben jullie veronachtzaamd.
Op die dag heeft God, de HEER van de hemelse machten, jullie opgeroepen tot weeklacht en rouw; jullie moesten je kaalscheren en een rouwkleed aantrekken.