Steek overal op aarde de strijdvaan op. Blaas de ramshoorn onder alle volken, in het rijk van Ararat, Minni en Askenaz. Bereid ze voor op de strijd tegen Babel. Stel officieren aan die de veldtocht leiden. Laat woeste paarden aanstormen, als een bende sprinkhanen. Bereid vele volken voor op de strijd, de koning van Medië, bestuurders en bevelhebbers, allen in het rijk waarover hij heerst. De aarde beeft en schreeuwt als in barensnood. De HEER voert Zijn plannen tegen Babel uit:
Hij maakt het land tot een onbewoonde woestenij. De Babyloniërs staken de strijd, de soldaten komen hun forten niet meer uit. Hun kracht verdampt, ze worden als vrouwen. De huizen worden in brand gestoken, de sluitboom van de stadspoort wordt verbrijzeld. Boodschapper na boodschapper komt aangesneld, boden rennen af en aan en melden de koning:
“De vijand dringt de stad van alle kanten binnen, de bruggen zijn al genomen, de forten staan in brand, het leger is ten einde raad.” Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Babel is een dorsvloer die wordt aangestampt. Nog even, en het graan wordt gedorst.
“Koning Nebukadnessar van Babylonië heeft mij in stukken gereten, opgevreten. Hij heeft van mij een lege schotel gemaakt. Als een krokodil heeft hij me opgeslokt. Hij heeft zijn buik gevuld met mijn beste vlees en me daarna weggegooid,” zegt Israël. “Moge Babel boeten voor het onrecht dat het ons heeft aangedaan, voor het voedsel dat het ons ontstolen heeft,” roepen Sions inwoners. “Moge de bevolking van Chaldea boeten voor het bloed dat ze vergoten heeft,” roept Jeruzalem. Daarom – dit zegt de HEER:
Ik zal voor jullie recht opkomen, Ik zal jullie wreken. Ik zal de Eufraat laten opdrogen, de watertoevoer leg Ik droog. Babel wordt een berg van puin, een oord voor jakhalzen. Het is huiveringwekkend, ademstokkend, alle inwoners zijn verdwenen. Nu nog brullen ze als leeuwen, nu nog grommen ze als welpen. Maar als ze hongeren en dorsten, zet Ik hun een feestmaal voor. Ik giet ze vol met wijn, tot ze waggelen en lallen. Dan vallen ze voorgoed in slaap, ze worden nooit meer wakker – spreekt de HEER. Als lammeren leid Ik ze naar de slachtbank, als rammen en bokken.