Daarginds barst men uit in gejuich, vanaf de zee bejubelt men de majesteit van de HEER. Prijs daarom de HEER in het land van de dageraad, de naam van Israëls God op de eilanden in zee. Van het einde der aarde horen wij zingen:
‘Hulde aan de rechtvaardige!’ Maar ik verzucht:
‘Wee mij! Verloren, verloren ben ik! Verraders plegen verraad, hoe verraderlijk is het verraad van verraders.’ Verschrikking, valkuil en vangnet wacht jullie die de aarde bewonen. Wie vlucht voor de verschrikking, zal vallen in de kuil, wie uit de kuil weet te klimmen, raakt gevangen in het net. De sluizen van de hemel worden geopend, de grondvesten van de aarde beven. De aarde kraakt en barst open, de aarde schokt en schudt heen en weer, de aarde kantelt en wankelt vervaarlijk. De aarde zwalkt en waggelt als een dronkaard, ze zwaait heen en weer als een hut in de storm. Haar opstandigheid drukt zwaar op haar, ze valt en staat niet meer op.
Op die dag zal de HEER afrekenen in de hemel met de machten van de hemel, en op aarde met de vorsten van de aarde. Dan worden zij bijeengedreven, gevangen in een kuil, opgesloten in een kerker. En na lange tijd zullen zij hun straf ontvangen. Dan zal de heldere maan zich schamen, de stralende zon van schaamte verbleken. Want de HEER van de hemelse machten heerst op de Sion, in Jeruzalem wordt Zijn luister getoond aan de oudsten van Zijn volk.