Want God, de HEER van de hemelse machten, heeft tot vernietiging van het hele land besloten.
Daarom – dit zegt God, de HEER van de hemelse machten:
Wees niet bang, Mijn volk, dat op de Sion woont, wees niet bang voor Assyrië, dat zijn stok heeft opgenomen om jullie te slaan, zoals eerder Egypte deed. Want nog een korte tijd, dan is de maat van Mijn toorn vol en richt Mijn woede zich op zijn ondergang. Dan zal de HEER van de hemelse machten hem met een gesel slaan, zoals Midjan bij de Rots van Oreb is geslagen; Hij zal Zijn stok opnemen tegen de zee, zoals Hij eerder bij Egypte deed.
Op die dag wordt de Assyrische last van je schouders genomen, je nek wordt van zijn juk bevrijd; het sterke juk zal verbrijzeld worden.
Ze rukken op naar Ajjat, ze trekken door Migron; ze laten de legertros bij Michmas achter, met de hele uitrusting. Ze steken het ravijn over. ‘In Geba zullen we overnachten!’ Rama siddert, Gibea van Saul vlucht weg. Gil het uit, Bat-Gallim! Laïs, geef gehoor! Neem die kreten over, Madmena slaat op de vlucht, de inwoners van Gebim houden zich schuil. Vandaag nog houden ze halt bij Nob, ze ballen de vuist tegen de Sion, tegen de heuvel van Jeruzalem.
God, de HEER van de hemelse machten, houwt met geweld hun takken af; de hoogste bomen worden omgehakt, de statigste stammen komen ten val. Met een bijl kapt Hij de struiken weg. Heel de Libanon wordt door de Machtige geveld.