Toen greep de HEER mij bij de hand en hield me voor dat ik me anders moest gedragen dan dit volk. Hij zei:
‘Noem niet alles een samenzwering wat zij een samenzwering noemen. Wees niet bang voor wat hun angst aanjaagt, heb er geen ontzag voor. Alleen de HEER van de hemelse machten is heilig, voor Hem zijn angst en ontzag op hun plaats. Hij zal een heiligdom zijn, maar ook de steen waaraan men zich stoot, de rots waarover de twee koningshuizen van Israël struikelen, de valstrik en het net waarin de inwoners van Jeruzalem verstrikt raken. Velen zullen struikelen, ze komen ten val en worden vermorzeld, raken verstrikt en worden gevangen. Bewaar mijn getuigenis zorgvuldig, verzegel dit onderricht in mijn leerlingen.’
Ik stel mijn vertrouwen in de HEER, hoewel Hij zich voor het volk van Jakob verborgen houdt; ik heb mijn hoop op Hem gevestigd. Ik ben, met de kinderen die de HEER mij heeft gegeven, een teken voor Israël, een zinnebeeld van de HEER van de hemelse machten, die op de Sion woont.
Wanneer men jullie vraagt om de geesten van doden te raadplegen en naar fluisterende en mompelende waarzeggers te luisteren – elk volk raadpleegt toch zijn goden en vraagt de doden toch om raad voor de levenden? -, ga dan alleen af op dit onderricht, op mijn getuigenis. Spreek uitsluitend volgens deze woorden, waartegen geen bezwering bestand is.
Moedeloos en hongerig zullen de mensen door het land zwerven. Ze zullen honger lijden en in hun woede de koning en hun God vervloeken. Ze kijken omhoog of staren naar de grond, maar overal heerst verstikkende duisternis; donker en somber is het, nacht overal. En wie daardoor omsloten wordt, zal niet ontkomen.
Licht in de duisternis.
Zoals het land van Zebulon en Naftali in het verleden smadelijk bejegend is, zo wordt weldra eer bewezen aan de kuststreek, het Overjordaanse en het domein van andere volken.