Waarom, HEER, bent U zo ver en verbergt U zich in tijden van nood? In hun hoogmoed vervolgen zondaars de zwakken – maak hen gevangenen van hun eigen plannen!
De mens zonder God prijst wat hij najaagt, en als hij rijk is, vervloekt en veracht hij de HEER. Hij denkt in zijn waan:
Niemand vraagt mij rekenschap. Er is geen God, maakt hij zich wijs.
Het gaat hem goed, wat hij ook onderneemt, maar Uw verheven oordelen raken hem niet. Zijn tegenstanders beticht hij van leugens. Hij denkt bij zichzelf:
Ik kom niet ten val, nooit kan het kwaad mij deren.
Zijn mond vloekt en liegt, dreigt met geweld, zijn tong brengt misdaad en onrecht voort. Op stille plaatsen ligt hij in hinderlaag, op verborgen plekken doodt hij onschuldigen, zijn ogen spieden naar weerloze mensen.
Hij loert, verborgen als een leeuw in het struikgewas, hij loert naar een prooi en tracht hem te vangen, hij vangt zijn prooi in een net en sleurt hem mee – die buigt, krimpt ineen, en valt in zijn klauwen, weerloos. Hij denkt bij zichzelf:
God vergeet het, wendt zijn blik af, ziet het niet.
Sta op, HEER, hef Uw hand, God, vergeet de armen niet. Hoe kan de zondaar U verachten en denken:
God vraagt geen rekenschap.
Toch ziet U de pijn en het verdriet, U merkt het op en weegt het in Uw hand. Op U vertrouwen weerloze mensen, de wezen, U komt hun te hulp.
Breek de macht van de goddelozen, eis rekenschap en ban het kwade uit. De HEER is Koning voor eeuwig en altijd:
vijandige volken verdwijnen uit Zijn land.
U, HEER, verhoort de wens van de nederigen, U bemoedigt hen en luistert met aandacht, U doet recht aan wezen en verdrukten. Geen mens kan hen nog uit het land verjagen.