U hebt de maan gemaakt voor de tijden, de zon weet wanneer zij moet ondergaan. Als U het duister spreidt, valt de nacht, en alles wat leeft in het woud gaat zich roeren. De jonge leeuwen gaan uit op roof, brullend vragen zij God om voedsel.
Bij zonsopgang trekken zij zich terug en leggen zich neer in hun legers. De mensen gaan aan het werk en arbeiden door tot de avond.
Hoe talrijk zijn Uw werken, HEER. Alles hebt U met wijsheid gemaakt, vol van Uw schepselen is de aarde. Zie hoe wijd de zee zich uitstrekt. Daar wemelt het, zonder tal, van dieren, klein en groot. Daar bewegen de schepen zich voort, daar gaat Leviatan, door U gemaakt om ermee te spelen.
En allen zien ernaar uit dat U brood geeft, op de juiste tijd. Geeft U het, dan doen zij zich te goed, opent zich Uw hand, dan worden zij verzadigd.
Verberg Uw gelaat en zij bezwijken van angst, ontneem hun de adem en het is met hen gedaan, dan keren zij terug tot het stof dat zij waren. Zend Uw adem en zij worden geschapen, zo geeft U de aarde een nieuw gelaat.
De luister van de HEER moge eeuwig duren, laat de HEER zich verheugen in Zijn werken. Hij richt Zijn oog op de aarde en zij beeft, Hij raakt de bergen aan en zij stoten rook uit.
Voor de HEER wil ik zingen zolang ik leef, een lied voor mijn God zolang ik besta. Moge mijn lofzang de HEER behagen, zoals ik mijn vreugde vind in Hem. Zondaars zullen van de aardbodem verdwijnen, onrechtvaardigen zullen niet meer bestaan. Prijs de HEER, mijn ziel.
Halleluja!