Ik was hem volkomen toegewijd en hoedde mij steeds voor het kwaad, daarom heeft de HEER mijn onschuld beloond, hij zag mijn reine handen.
U bent trouw voor de trouwe, volmaakt voor de volmaakte, zuiver voor de zuivere, maar voor de sluwe ongrijpbaar.
U bent de redder van het vertrapte volk, wie zich hoog wanen, brengt u ten val. U bent het die mijn lamp doet schijnen, u, HEER, mijn God, verlicht mijn duisternis, met u storm ik af op een legerbende, met mijn God beklim ik de hoogste muur.
Gods weg is volmaakt, het woord van de HEER is zuiver, een schild is hij voor allen die bij hem schuilen.
Wie anders is God dan de HEER, wie anders een rots dan onze God? De God die mij met kracht omgordt, leidt mij op een volmaakte weg,
hij geeft mij voeten snel als hinden, doet mij op toppen van bergen staan, oefent mijn handen voor de strijd – mijn armen spannen de bronzen boog.
U was het schild dat mij redde, uw rechterhand ondersteunde mij, uw woord maakte mij sterk, u baande de weg voor mijn voeten, ik wankelde niet.
Ik achtervolgde mijn vijanden, haalde hen in en keerde niet terug voor ik hen had vernietigd, ik verpletterde hen, ze stonden niet meer op, dood lagen ze onder mijn voeten.
U hebt mij omgord met kracht voor de strijd, mijn tegenstanders voor mij doen buigen, u liet mij de rug van mijn vijanden zien, mijn haters, ik roeide ze uit.
Ze riepen om hulp, maar er was geen redder, ze riepen de HEER, maar hij antwoordde niet. Ik verpulverde hen tot stof in de wind, veegde hen weg als vuil van de straat.
U bevrijdde mij van een opstandig volk, stelde mij aan tot hoofd van de naties. Een volk dat ik niet kende, onderwierp zich, gehoorzaamde mij zodra het van mij hoorde. Vreemdelingen toonden zich onderdanig, vreemde volken verloren hun kracht, bevend kwamen zij uit hun burchten.
De HEER leeft, geprezen zij mijn rots, hoogverheven is God, mijn redder. De God die mij wraak liet nemen, dwong volken op de knieën, bevrijdde mij van mijn vijanden, verhief mij boven mijn tegenstanders, ontrukte mij aan mannen van geweld.
Daarom wil ik u prijzen te midden van de volken, HEER, een loflied zingen tot eer van uw naam. Hij schenkt zijn koning grote overwinningen, betoont zich trouw aan zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht, voor altijd.