Toen God dit hoorde, werd Hij verbolgen en wierp Hij Israël ver van zich af. Hij gaf Zijn woning in Silo op, de tent waar Hij woonde onder de mensen.
Hij liet Zijn volk gevangen wegvoeren, leverde Zijn sieraad uit aan de belager, gaf Zijn sterke mannen prijs aan het zwaard. Hij was verbolgen op Zijn eigen bezit.
Het vuur verslond Zijn jonge mannen, Zijn jonge vrouwen werden niet bejubeld, Zijn priesters kwamen om door het zwaard, Zijn weduwen vonden geen tranen meer.
De Heer ontwaakte als uit een slaap, als een strijder uit de roes van de wijn, Hij joeg Zijn belagers terug, bedekte hen met eeuwige smaad.
Hij verwierp de tent die bij Jozef stond, de stam Efraïm koos Hij niet, nee, de stam Juda koos Hij, de Sionsberg heeft Hij lief. Hij bouwde Zijn heiligdom, hoog als de hemel, en zette het vast als de aarde, voor eeuwig.
Zijn keuze viel op David, Zijn dienaar, Hij riep hem weg bij de schapen, haalde hem achter de zogende ooien vandaan en maakte hem herder van Jakob, Zijn volk, van Israël, Zijn eigen bezit. Hij was een herder met een zuiver hart, met vaste hand heeft hij hen geleid.