Zij brachten hun zonen en dochters ten offer aan de demonen en vergoten het bloed van onschuldigen, het bloed van hun zonen en dochters, geofferd aan de beelden van Kanaän. Een stroom van bloed ontheiligde het land. Zij werden onrein door hun daden, overspelig was hun gedrag.
Toen ontstak de HEER in toorn, Hij gruwde van Zijn volk, Zijn liefste bezit. Hij gaf het in de macht van vreemde volken, zij werden overheerst door hun haters, onderdrukt door hun vijanden, en moesten zwichten voor hun macht.
Vele malen kwam Hij hen bevrijden, maar zij volhardden in opstandig gedrag en zonken weg door eigen schuld. Toch zag Hij naar hen om, telkens als Hij hen hoorde klagen in hun nood.
Hij dacht weer aan Zijn verbond met hen, zo trouw was Hij dat Hij deernis voelde en medelijden wekte bij allen die hen hadden weggevoerd.
Red ons, HEER, onze God, breng ons bijeen uit de andere volken, dan loven wij Uw heilige naam en verkondigen trots Uw roem.
Geprezen zij de HEER, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Laat het hele volk antwoorden:
‘Amen!’
Halleluja!