Laat de dood hen onverhoeds treffen, laat hen levend neerdalen in het dodenrijk, want bij hen huist het kwaad, het heerst in hun hart.
En ik? Ik roep tot God, de HEER zal mij redden. In de avond, in de morgen, in de middag klaag ik en zucht ik, en Hij hoort mijn stem.
Hij zal mij verlossen en in veiligheid brengen, mijn vijanden zal Hij afweren, al zijn ze met velen tegen mij. God hoort mij en vernedert hen. Hij troont van voor onze dagen, in Hem is geen verandering, maar zij hebben voor Hem geen ontzag.
Zo iemand verraadt zijn vrienden en verbreekt de broederband. Zijn mond is glad als boter, maar vijandig is zijn hart, zijn woorden, zachter dan olie, zijn een getrokken dolk.
Leg uw last op de HEER en Hij zal u steunen, nooit zal Hij dulden dat een rechtvaardige ten val komt.
Maar hen, God, doet U neerdalen in de kuil der ontbinding. Die mannen van bloed en bedrog – zij zullen hun leven niet half voltooien, maar ik, ik vestig mijn hoop op U.