Vol verlangen heb ik op de HEER gewacht en Hij boog zich naar mij toe, Hij heeft mijn roep om hulp gehoord. Hij trok mij uit de kuil van het graf, uit de modder, uit het slijk. Hij zette mij neer op een rots, een vaste grond voor mijn voeten.
Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang voor onze God. Mogen velen het zien vol ontzag en vertrouwen op de HEER.
Gelukkig de mens die vertrouwt op de HEER en zich niet keert tot hoogmoedigen, tot hen die verstrikt zijn in leugens.
Veel wonderen hebt U verricht, veel goeds voor ons besloten, HEER, mijn God. Niemand is te vergelijken met U! Wil ik erover spreken, ervan verhalen, het is te veel om op te sommen.
Offers en gaven verlangt U niet, brand- en reinigingsoffers vraagt U niet. Nee, U hebt mijn oren voor U geopend en nu kan ik zeggen:
‘Hier ben ik, over mij is in de boekrol geschreven.’ Uw wil te doen, mijn God, verlang ik, diep in mij koester ik Uw wet.
Wanneer het volk bijeen is, spreek ik over Uw rechtvaardigheid, ik houd mijn lippen niet gesloten, U weet het, HEER.