Ik blijf naar U uitzien, altijd, U lof brengen, meer en meer. Mijn mond verhaalt van Uw gerechtigheid, van Uw reddende daden, dag aan dag, hun aantal kan ik niet tellen. Spreken zal ik over Uw macht, HEER, mijn God, de rechtvaardigheid roemen van U alleen.
God, U onderwees mij van jongs af aan, en steeds nog vertel ik Uw wonderen. Nu ik oud en grijs ben, verlaat mij niet, o God, zodat ik het nageslacht, elk nieuw kind, kan verhalen van de macht van Uw arm.
Uw gerechtigheid rijst hoog op, o God, U hebt grootse daden verricht. God, wie is aan U gelijk? U hebt mij doen zien veel ellende en nood –
laat mij nu herleven, laat mij herrijzen uit de diepten van de aarde. Verhoog mij in aanzien, omgeef mij met Uw troost.
Dan zal ik U loven bij het spel op de harp, U en Uw trouw, mijn God. Ik zal voor U zingen bij de lier, Heilige van Israël.
Mijn lippen zullen juichen wanneer ik voor U zing, ik zal jubelen omdat U mij hebt verlost. Mijn tong zal heel de dag van Uw gerechtigheid spreken:
wie mijn ongeluk zoekt, zal te schande staan.