Machtigen, spreekt u werkelijk recht, beoordeelt u de mensen eerlijk? In uw hart bedrijft u al onrecht, en overal op aarde geeft u vrij spel aan het geweld van uw handen.
Van de moederschoot af zijn ze van God vervreemd, van hun geboorte af dwalen die leugenaars. Giftig zijn ze als een bijtende adder, doof als een slang die zijn oren sluit, die niet luistert naar de stem van zijn bezweerders, hoe bedreven zij hun spreuken ook zeggen.
God, sla hun de tanden uit de mond, verbrijzel de kaken van die leeuwen, HEER – dat ze verdwijnen als water dat wegvloeit, als pijlen die op de boog al breken,
als een slak die kruipend oplost in slijm, als een misgeboorte die nooit de zon ziet, als een doorntak die in storm verwaait, nog voor hij de pot kan verhitten.
Verheugd is de rechtvaardige als hij vergelding ziet, in het bloed van de wettelozen wast hij zijn voeten. Dan zegt men:
‘De rechtvaardige wordt beloond, er is een God die recht doet op aarde.’