Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok. Maria uit Magdala en de andere Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten.
De volgende dag, dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en de Farizeeën samen naar Pilatus. Ze zeiden tegen hem:
‘Heer, het schoot ons te binnen dat die bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft:
“Na drie dagen zal Ik uit de dood opstaan.” Geeft u alstublieft bevel om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen Zijn leerlingen Hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen:
“Hij is opgestaan uit de dood, “en die laatste leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’ Pilatus antwoordde:
‘U kunt bewaking krijgen. Ga nu en regel het zo goed als u kunt.’ Ze gingen erheen en beveiligden het graf door het te verzegelen en er bewakers voor te zetten.