Luid roep ik tot de HEER, luid smeek ik de HEER om hulp, bij Hem stort ik mijn hart uit, bij Hem klaag ik mijn nood.
Ik ben ten einde raad, U kent de weg die ik moet volgen, U weet dat op mijn pad een strik verborgen ligt.
Ik kijk ter zijde en zie niemand die om mij geeft, nergens een toevlucht voor mij, niemand die hecht aan mijn leven.
Ik roep tot U, HEER:
‘U bent mijn schuilplaats, al wat ik heb in het land van de levenden.’
Hoor mijn noodkreet, ik ben uitgeput en moe, verlos mij van mijn vervolgers, zij zijn sterker dan ik.
Leid mij uit de beklemming, dat ik Uw naam mag loven in de kring van de rechtvaardigen:
U hebt naar mij omgezien.