Ik wil zingen over trouw en recht in een lied voor U, o HEER, nadenken over de volmaakte weg – wanneer zult U bij mij komen?
Ik handel met een zuiver hart, ook in mijn paleis, niets staat mij voor ogen wat boosaardig is.
Gedraai, ik haat het, ik laat mij er niet mee in, sluwheid houd ik ver van mij, het kwaad wil ik niet kennen.
Wie heimelijk een vriend belastert, leg ik het zwijgen op, een trotse blik, een aanmatigend hart verdraag ik niet.
Mijn oog zoekt de getrouwen in het land, met hen wil ik mijn woning delen. Wie de volmaakte weg bewandelt, mag mij dienen.
In mijn paleis is geen plaats voor wie liegt en bedriegt, wie onwaarheid spreekt komt mij niet onder ogen.
De schuldigen in het land breng ik elke morgen tot zwijgen, uit de stad van de HEER verdrijf ik allen die onrecht begaan.