Toen er vanuit het zuiden een lichte bries opstak, dachten ze hun plan te kunnen uitvoeren. Ze lichtten het anker en kozen zee, en voeren zo dicht mogelijk onder de kust van Kreta. Maar al spoedig stak er een hevige aflandige wind op, die Eurakylon wordt genoemd. Omdat het schip werd meegesleurd en we geen kans zagen bij te draaien, gaven we onze pogingen op en lieten ons meedrijven. Toen we onder de lij van het eilandje Kauda kwamen, lukte het ons met de nodige moeite om de sloep langszij te krijgen. De bemanning hees de sloep omhoog en verstevigde bij wijze van veiligheidsmaatregel de romp van het schip met touwen. Uit angst om in de Syrte aan de grond te lopen, wierpen ze het drijfanker uit en lieten het schip drijven. Het geweld van de storm was zo groot dat ze de volgende dag een deel van de lading overboord gooiden, en de dag daarna wierpen ze zelfs de scheepsuitrusting in zee. Dagenlang waren de Zon noch de sterren te zien en bleef de storm in alle hevigheid woeden, zodat we ten slotte elke hoop op redding verloren.
Al geruime tijd had niemand aan boord nog iets gegeten. Toen sprak Paulus de opvarenden als volgt toe:
‘Had maar naar mij geluisterd, dan waren we op Kreta gebleven. Dan waren ons deze moeilijkheden bespaard gebleven en was er niets verloren gegaan. Maar toch roep ik jullie op om moed te houden, want niemand van jullie zal omkomen, alleen het schip zal verloren gaan. De afgelopen nacht werd ik namelijk bezocht door een engel van de God aan wie ik toebehoor en die ik dien. Hij zei:
“Wees niet bang, Paulus, je moet voor de keizer verschijnen, en daarom heeft God je in Zijn goedheid het leven van alle opvarenden geschonken.” Houd dus moed, mannen, want ik stel vertrouwen in God en verwacht dat het zo zal gaan als me gezegd is. We zullen stranden op een of ander eiland.’