Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij treurend en dachten aan Sion. In de wilgen op de oever hingen wij onze lieren.
Daar durfden onze bewakers te vragen om een lied, daar vroegen onze beulen:
‘Zing voor ons een vrolijk lied uit Sion.’ Hoe kunnen wij zingen een lied van de HEER op vreemde grond?
Als ik jou vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn hand de snaren vergeten. Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven als ik niet meer denk aan jou, als ik Jeruzalem niet stel boven alles wat mij verheugt.
Gedenk, HEER, de dag van Jeruzalems val, toen het volk van Edom zei:
‘Neer met die stad, neer, maak haar met de grond gelijk.’
Babel, weldra word je verwoest. Gelukkig hij die wraak zal nemen en jou doet wat jij ons hebt gedaan.