Geprezen zij de Heer, dag aan dag, deze God draagt ons en redt ons, onze God is een reddende God. Bij God, de HEER, is bevrijding uit de dood.
God verplettert de hoofden van Zijn vijanden, de harige kruinen van wie met schuld zijn beladen. De Heer zegt:
‘Ik haal jullie vijanden uit Basan, Ik haal ze uit de diepten van de zee:
jullie voeten zullen waden in hun bloed, met hun tong zullen jullie honden ervan likken.’
Een schouwspel is Uw stoet, o God, de stoet van mijn God, mijn Koning, naar Zijn heiligdom:
voorop zangers, daarachter snarenspelers, omstuwd door meisjes met tamboerijnen.
Prijs God wanneer u samenkomt, prijs de HEER, u die aan Israëls bron bent ontsprongen. Daar is Benjamin, de jongste, hij opent de rij, daar zijn de vorsten van Juda, uitbundig bijeen, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali.
Ontplooi Uw macht, o God, de macht die U, God, ons altijd toonde, vanuit Uw tempel die boven Jeruzalem oprijst. Laten koningen U schatting brengen.
Vaar uit tegen het gedierte in het riet, die troep stieren, die kalveren van volken. Vertrap wie zilver begeren, verstrooi de volken die belust zijn op strijd. Laten de gezanten uit Egypte zich aandienen, de Nubiërs met geschenken zich haasten naar God.
Koninkrijken der aarde, zing voor God, zing een lied voor de Heer, voor Hem die rijdt door de hoogste, eeuwige hemel. Hoor, Zijn stem is een machtige stem.
Erken Gods macht:
Zijn majesteit heerst over Israël, Zijn macht reikt tot boven de wolken. Ontzagwekkend bent U, God, in Uw heiligdom. De God van Israël, Hij geeft macht en nieuwe kracht aan Zijn volk.