Luister, God, naar mijn gebed, verberg U niet als ik om hulp smeek, sla acht op mij en geef mij antwoord. Klagend loop ik rond, radeloos
door het schreeuwen van de vijand en het tieren van de goddelozen, want zij storten onheil over mij uit en bestoken mij met hun woede.
Mijn hart krimpt in mijn binnenste, doodsangst heeft mij bevangen, vrees en beven grijpen mij aan, ik huiver over heel mijn lichaam.
Had ik maar vleugels als een duif, ik zou opvliegen en neerstrijken, ver, ver weg zou ik vluchten, overnachten in de woestijn, haastig beschutting zoeken tegen de vlagen van de stormwind.
Splijt hun tong, Heer, verwar hun spraak, want in de stad zie ik geweld en strijd, dag en nacht gaan die rond op haar muren. In het hart van de stad heerst onheil en leed, in het hart van de stad heerst rampspoed, het plein is in de greep van terreur en bedrog.
Zou een vijand mij grieven, ik zou het verdragen, zou hij mij haten en zich tegen mij keren, ik zou me voor hem verschuilen. Maar jij, die dacht en deed als ik, mijn hartsvriend, mijn vertrouwde! Wat genoten wij als wij samen waren bij het feestgedrang in Gods huis.