Toen ontstond er onder hen onenigheid over de vraag wie van hen de belangrijkste was. Jezus zei tegen hen:
‘Vorsten oefenen heerschappij uit over de aan hen onderworpen volken, en wie macht heeft laat zich weldoener noemen. Laat dat bij jullie niet zo zijn! De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. Want wie is belangrijker, degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar Ik ben in jullie midden als iemand die dient.
Jullie zijn in al Mijn beproevingen steeds bij Mij gebleven. Ik bestem jullie voor het koningschap zoals Mijn Vader Mij voor het koningschap bestemd heeft:
jullie zullen in Mijn koninkrijk eten en drinken aan Mijn tafel, en zetelen op een troon om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.
Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. Maar Ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken.’ Simon antwoordde:
‘Heer, ik ben zelfs bereid om met U de gevangenis in te gaan en te sterven.’ Maar Jezus zei:
‘Ik zeg je, Petrus, deze nacht zal de haan niet kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je Mij kent.’ Daarna zei Hij tegen hen:
‘Toen Ik jullie uitzond zonder geldbuidel, reistas en sandalen, kwamen jullie toen iets tekort?’ ‘Niets!’ antwoordden ze. Hij zei:
‘Maar wie nu een geldbuidel heeft, moet die meenemen, evenals zijn reistas, en wie er geen heeft moet zijn mantel verkopen en zich een zwaard aanschaffen. Want Ik zeg jullie:
wat geschreven staat, moet in Mij tot vervulling komen, namelijk:
“Hij werd gerekend tot de wettelozen.” Inderdaad, nu wordt voltrokken wat over Mij gezegd is.’ Ze zeiden:
‘Kijk Heer, hier zijn twee zwaarden.’ Maar Hij zei tegen hen:
‘Genoeg hierover!’