Wanneer een onreine geest iemand verlaat, trekt hij door dorre oorden op zoek naar een rustplaats. Maar als hij die niet vindt, zegt hij:
“Ik zal terugkeren naar mijn huis, dat ik verlaten heb.” En wanneer hij terugkeert, merkt hij dat het schoongemaakt is en op orde gebracht. Dan gaat hij weg en haalt er zeven andere demonen bij, slechter dan hijzelf, en ze nemen daar blijvend hun intrek. En zo is de mens bij wie de demon intrekt er ten slotte veel slechter aan toe dan voorheen. Zo zal het ook gaan met deze verdorven generatie.’ Terwijl Hij nog met de mensen in gesprek was, dienden zich buiten Zijn moeder en Zijn broers aan. Ze vroegen Hem dringend te spreken. Iemand zei tegen Hem:
‘Uw moeder en Uw broers staan buiten, ze willen U spreken.’ Hij antwoordde:
‘Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broers?’ Hij maakte een gebaar naar Zijn leerlingen en zei:
‘Zij zijn Mijn moeder en Mijn broers. Want ieder die de wil van Mijn Vader in de hemel doet, is Mijn broer en zuster en moeder.’