Toen het besluit gevallen was dat wij naar Italië zouden gaan, werden Paulus en enkele andere gevangenen overgedragen aan Julius, een centurio van een van de keizerlijke cohorten. We gingen aan boord van een schip uit Adramyttium, dat de havens langs de kust van Asia zou aandoen, en voeren weg. Aristarchus, de Macedoniër uit Tessalonica, reisde met ons mee. De volgende dag liepen we de haven van Sidon binnen, en Julius, die Paulus heel voorkomend behandelde, vond het goed dat hij naar zijn vrienden ging om door hen verzorgd te worden. Nadat we uit Sidon vertrokken waren hadden we met veel tegenwind te kampen, en daarom voeren we om Cyprus heen. We doorkruisten de zee bezuiden Cilicië en Pamfylië en liepen Myra in Lycië binnen. Daar vond de centurio een schip uit Alexandrië met Italië als bestemming, en hij scheepte ons daarop in. Ettelijke dagen lang maakten we nauwelijks vaart, zodat we slechts met moeite ter hoogte van Knidus kwamen. Omdat de wind ons niet vooruit liet komen, voeren we om Kreta heen, langs kaap Salmone, en nadat we met moeite een eind langs de kust hadden gezeild, legden we aan in een plaats die Goede Havens heet, vlak bij de stad Lasea.
Er was al geruime tijd verstreken en ook de tijd van het vasten was al voorbij, zodat het gevaarlijk werd om uit te varen. Daarom waarschuwde Paulus de bemanning als volgt:
‘Ik voorzie grote moeilijkheden als we nu uitvaren:
niet alleen lopen de lading en het schip gevaar, maar ook onze levens.’ Maar de centurio stelde meer vertrouwen in de stuurman en de kapitein dan in de woorden van Paulus. Omdat de haven ongeschikt was voor overwintering, nam de meerderheid het besluit uit te varen in de hoop Feniks te bereiken, een haven op Kreta die bescherming biedt tegen de zuid- en noordwestenwind, en daar te overwinteren.