Antwoord mij, HEER, U bent genadig en goed, keer U tot mij, zie mij in erbarmen aan. Verberg Uw gelaat niet voor Uw dienaar, antwoord mij snel, want de angst benauwt mij. Wees mij nabij en bevrijd mij, verlos mij van mijn vijanden.
U kent mijn smaad, mijn schande, mijn schaamte, al mijn belagers staan voor U. Smaad heeft mijn hart gebroken, ik ben radeloos, ik hoopte op mededogen – vergeefs; op troost – die ik niet vond.
Nee, ze mengden gif door mijn eten en lesten mijn dorst met azijn. Laat hun tafel hun valstrik worden en een valkuil voor hun vrienden. Laat het licht uit hun ogen verdwijnen, beroof hun lendenen van alle kracht.
Stort over hen Uw toorn uit, laat hen aan Uw woede niet ontkomen. Maak hun woonplaats tot een woestenij, verdrijf uit hun tenten de laatste bewoner. Want zij vervolgen wie U hebt geslagen, en wegen het leed van wie door U is verwond.
Voeg dit alles toe aan hun schuld, sluit hen uit van Uw genade, schrap hun namen uit het boek van het leven, laat ze niet geschreven staan bij de rechtvaardigen. Ik ben verzwakt, ik ben verwond, maar Uw hulp, o God, zal mij beschermen.
De naam van God wil ik loven met een lied, Zijn grootheid met een lofzang prijzen. Dat behaagt de HEER meer dan offerdieren, dan stieren met hun horens en hoeven.
De nederigen zien het en verheugen zich, wie God zoeken, hun hart zal opleven. Want de HEER hoort de armen, Zijn gevangen volk verwerpt Hij niet.
Hemel en aarde moeten Hem loven, de zeeën, met alles wat daarin leeft. Want God zal Sion redden en de steden van Juda herbouwen. Daar zal worden geleefd en geërfd, het volk dat Hem dient, zal het land bezitten, wie Zijn naam liefheeft, mag er wonen.